-
1 bekennen
-
2 reconnaître
reconnaître [rəkonnetr]2 erkennen ⇒ toegeven, bekennen♦voorbeelden:des jumeaux impossibles à reconnaître • tweeling die men niet uit elkaar kan houdense faire reconnaître • zich bekendmakenje le reconnais bien là • dat is net iets voor hem♦voorbeelden:v1) herkennen2) erkennen, toegeven3) verkennen -
3 connaître
connaître [konnetr]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 〈 iemand, iets〉 kennen ⇒ 〈 iemand ook〉 leren kennen ⇒ 〈 iets ook〉 weten, op de hoogte zijn van, verstand hebben van♦voorbeelden:connaître qn. de nom • iemand van naam kennenconnaître un grand succès • veel succes hebbenfaire connaître qc. à qn. • iemand iets meedelense faire connaître • zich bekendmaken; zich doen geldenfaire connaître qn. • iemand bekendheid gevença me connaît • dat heb ik meer gedaanje ne lui connaissais pas ce talent • ik wist niet dat hij daarin zo begaafd wasne connaître que son devoir • alleen maar zijn plicht zienil ne connaît rien à la littérature • hij weet niets van literatuur→ fruit1 elkaar, zichzelf kennen♦voorbeelden:1 s'y connaître en qc. • verstand hebben van iets, iets goed kunnenv1) kennen2) leren kennen3) weten, verstand hebben (van) -
4 se faire connaître
se faire connaîtrezich bekendmaken; zich doen gelden -
5 se faire reconnaître
se faire reconnaître -
6 put up
zich kandidaat stellen; voorstellenput up♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 opsteken ⇒ hijsen, ophangen3 bekendmaken ⇒ afkondigen, ophangen♦voorbeelden:put up a show • iets voor de show doen4 put up a case • een zaak naar voren brengen/verdedigenput up a proposal • een voorstel voorleggen7 who will put up money for new research? • wie stelt geld beschikbaar voor nieuw onderzoek?the rebels put up strong resistance • de rebellen boden hevig weerstand¶ put someone up to something • iemand opstoken/aanzetten tot iets; iemand op de hoogte brengen van iets -
7 lancer
lancer1 [lãsee]〈m.〉————————lancer2 [lãsee]1 werpen ⇒ toewerpen, gooien, slingeren2 in beweging zetten ⇒ vaart geven aan, doen vertrekken, op gang brengen♦voorbeelden:des yeux lançant des éclairs • ogen die vuur schietenlancer un ultimatum • een ultimatum stellenlancer un mandat d'amener contre qn. • bevel tot aanhouding tegen iemand uitvaardigenlancer qn. dans une aventure • iemand in een avontuur stortenlancer son chien sur qn. • zijn hond op iemand afsturenlancer un moteur • een motor startenlancer un navire • een schip van stapel doen lopenlancer qn. sur un sujet • iemand over iets aan het praten krijgenune fois lancé, il ne s'arrête plus • als hij eenmaal op dreef is, houdt hij niet meer oplancer une fausse nouvelle • een onwaar bericht verspreiden1 zich werpen (op) ⇒ zich storten, afstormen (op)♦voorbeelden:1. m1) (het) loslaten [duiven]2) (het) opjagen [wild]4) worp2. v1) werpen, gooien3) op de markt brengen, lanceren4) bekendmaken -
8 découvrir
découvrir [deekoevrier]1 ontdekken ⇒ zien, ontwaren4 openbaren ⇒ bekendmaken, verraden5 het deksel, de bedekking afnemen van♦voorbeelden:découvrir une frontière • een grens onverdedigd laten→ jeu♦voorbeelden:→ avril1. v1) ontdekken, ontwaren2) achter [iets] komen3) bekendmaken, verraden4) onthullen, ontbloten2. se découvrirv4) opklaren [weer] -
9 annoncer
annoncer [aanõsee]3 aanduiden ⇒ wijzen op, duiden op4 een voorteken zijn van ⇒ een voorbode zijn van, aankondigen♦voorbeelden:→ couleur♦voorbeelden:1 s'annoncer bien, mal • zich goed, slecht laten aanzien1. v1) aankondigen, mededelen2) duiden (op)4) aanmelden2. s'annoncerv -
10 verbreiten
verbreiten3 verbreiden ⇒ uitstralen, afgeven♦voorbeelden:1 zich verbreiden ⇒ zich verspreiden, bekend worden2 zich verbreiden ⇒ zich verspreiden, uitbreiden -
11 declare
v. verklaren; opgeven; aangeven[ dikleə]1 een verklaring afleggen ⇒ een aankondiging/bekendmaking doen2 〈+against/for〉stelling nemen (tegen/voor) ⇒ zich (openlijk) uitspreken (tegen/voor)♦voorbeelden:¶ I (do) declare! • heb je (nou toch) ooit!, (wel) nu nog mooier!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bekendmaken ⇒ aankondigen, afkondigen♦voorbeelden:¶ declare oneself • zijn ware aard/bedoeling tonen -
12 propagate
v. voortplanten, verbreiden, propageren; zich voortplanten[ proppəgeet] 〈zelfstandig naamwoord: propagation〉 -
13 expose
v. blootleggen, blootstellen, ontdekken; opgeven, prijsgeven[ ikspooz]1 blootstellen ⇒ blootgeven, introduceren aan2 tentoonstellen ⇒ uitstallen, (ver)tonen3 onthullen ⇒ ontmaskeren, bekendmaken♦voorbeelden:expose to bad weather • aan slecht weer blootstellenexpose one's views • zijn mening uiteenzetten3 expose the crook • de bandiet verraden/ontmaskeren -
14 familiarize
v. bekend maken, vertrouwd makenfamiliarize, familiarise[ fəmilliərajz] 〈zelfstandig naamwoord: familiarization〉1 bekendmaken ⇒ vertrouwd/gewoon maken♦voorbeelden:1 familiarize oneself with • zich eigen maken, zich vertrouwd maken met -
15 air
n. lucht; wind; sfeer; gevoelsuitdrukking; van muziekspelen--------v. luchten; waaienair1[ eə]1 voorkomen ⇒ sfeer, aanzicht♦voorbeelden:have an air of gentility/loneliness • een deftige/eenzame indruk maken2 airs and graces • aanstellerij, kouwe druktegive oneself/put on airs • zich aanstellen, indruk proberen te maken1 lucht ⇒ atmosfeer, dampkring2 lucht ⇒ luchtruim, hemel♦voorbeelden:get some (fresh) air • een frisse neus halenin the open air • in (de) open luchtthe plane has just taken the air • het vliegtuig is zojuist opgestegenby air • met het vliegtuig, per luchtpost3 be/go on the air • in de ether zijn/gaan, uitzenden, uitgezonden wordenthe prime minister went on the air • de eerste minister hield een radio/tv-toespraakover the air • per radiolive on air • van de lucht leven, nauwelijks iets etentread/walk on air • in de wolken/de zevende hemel zijnrumours are in the air • het gerucht doet de rondemy plans are still (up) in the air • mijn plannen staan nog niet vasthe was left in the air • hij werd in het ongewisse gelatenshe was up in the air about it • ze was er erg opgewonden door————————air21 drogen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bekendmaken ⇒ luchten, ventileren♦voorbeelden:3 air one's grievances/ideas • uiting geven aan zijn klachten/ideeën -
16 communicate
v. verbinding; kommunikatie; kontakt opnemen[ kəmjoe:nikkeet]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overbrengen ⇒ bekendmaken, doorgeven♦voorbeelden:1 the Chairman didn't communicate his opinions clearly • de voorzitter drukte zich niet duidelijk uitthe radiator communicated heat to the room • de radiator gaf warmte af aan de kamer -
17 disperse
v. spreiden, ontbinden; verspreiden, uit elkaar drijven[ dispə:s]1 zich verspreiden ⇒ uiteengaan, uiteenstuivenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uiteen drijven ⇒ verstrooien, verspreiden2 verspreiden ⇒ spreiden, uiteenplaatsen4 verjagen -
18 ankündigen
ankündigen♦voorbeelden: -
19 kundgeben
-
20 verlauten
verlautenII 〈 onpersoonlijk werkwoord〉
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский